33345 |
stalpoort, staldeur |
achterdeur:
axtǝrdȳr (Q039p Hoensbroek),
achterpoort:
axtǝrpǭrt (Q039p Hoensbroek),
kleine deur:
kleŋ dȳr (Q039p Hoensbroek),
staldeur:
[stal]dȳr (Q039p Hoensbroek),
stalsdeur:
štals˱dyr (Q039p Hoensbroek),
(mv)
štals˱dȳrǝ (Q039p Hoensbroek)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|
24739 |
stam uit een haag |
heggenstruik:
hegkesjtrōēk (Q039p Hoensbroek)
|
Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
d’r sjtam (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
stam (Q039p Hoensbroek)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjtantbilt (Q039p Hoensbroek)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
33847 |
stapvoets gaan |
(stapvoets) gaan:
gǭ (Q039p Hoensbroek),
stappen:
štapǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
statie (Q039p Hoensbroek)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
schtiek (Q039p Hoensbroek),
sjtieëk (Q039p Hoensbroek),
sjtîêk (Q039p Hoensbroek)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (Q039p Hoensbroek)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
32911 |
steel van de hooihark |
steel:
štīǝl (Q039p Hoensbroek)
|
De steel van de houten hooihark; zie de toelichting bij het lemma ''hooihark'' en afbeelding 11, a. Men vindt ook wel stelen die uit een gevorkte tak zijn gesneden, en daarmee de stevigheid verkrijgen die men anders door de verbindingsstukken tot stand brengt; vandaar de vork-benamingen aan het einde van het lemma. [N 18, 92a]
I-3
|