e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stilstaan hu(j): hȳi̯ (Hoensbroek), ju(j): jȳi̯ (Hoensbroek) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinkende gouwe melkbloem: mailkbloom (Hoensbroek) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stoel stoel: štōl (Hoensbroek) stoel [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
stofblik troffel: troefel (Hoensbroek) Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] III-2-1
stoffen pantoffel slob: schloebe (Hoensbroek), sjloebe (Hoensbroek, ... ) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stok of twijg om een kind te straffen paplepel: paplêpel (Hoensbroek) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stokvis stokvis: stokvis (Hoensbroek) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] III-2-3
stola sjaal: sjaal (Hoensbroek, ... ), stool (<lat.): sjtool (Hoensbroek), WNT: stool. Ontl. aan kerklat. stola.  sjtool (Hoensbroek) De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3
stolp kaasklok: kīēësklok (Hoensbroek) kaasstolp [N 20 (zj)] III-2-1
stolp over een heiligenbeeld stolp: sjtòlp (Hoensbroek) Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3