24996 |
uitgieten |
inschudden:
inschödde (Q039p Hoensbroek),
uitschenken:
oetschûnke (Q039p Hoensbroek),
uitschudden:
oetschude (Q039p Hoensbroek)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitglitschen (<du.):
oetglietschen (Q039p Hoensbroek),
uitrutschen (<du.):
ōētroetsje (Q039p Hoensbroek),
uitschampen:
oetschampe (Q039p Hoensbroek),
ōētsjampe (Q039p Hoensbroek)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethuure (Q039p Hoensbroek)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
duidelijk maken:
duudelijk make (Q039p Hoensbroek),
uitleg geven:
oetleek gaeve (Q039p Hoensbroek)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33220 |
uitlopers van kuilaardappelen |
waterscheuten:
watǝršȳǝt (Q039p Hoensbroek)
|
In een enkel geval wijkt de benaming voor uitlopers van aardappelen die in de kuil of kelder liggen opgeslagen af van de opgaven voor aardappelscheut in het algemeen, die in het lemma Scheut zijn behandeld. Hier staan alleen de van Scheut afwijkende opgaven bijeen. [N M, 17a; monogr.]
I-5
|
18311 |
uitneembaar frontje |
befje:
bef-ke (Q039p Hoensbroek),
befke (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
front:
front (Q039p Hoensbroek)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
verzoeken:
eemaend verzeuke (Q039p Hoensbroek)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
alles uitwerpen:
(de koe heeft) alǝs ūtgǝwǫrpǝ (Q039p Hoensbroek),
de draag laten zien:
dǝ drāx lǭtǝ ziǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
uitschelden:
oêtschelde (Q039p Hoensbroek)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
bratsig:
brɛtsex (Q039p Hoensbroek)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|