29612 |
blauwe klei |
douwaarde:
dǫu̯wē̜rt (Q039p Hoensbroek),
klevenaarde:
klēvǝnērt (Q039p Hoensbroek)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reeger (Q039p Hoensbroek)
|
reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
dieke vleeg (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloaze (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17986 |
bleek |
blass (du.):
e zuut blas ōēt (Q039p Hoensbroek)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
blass (du.) uitzien:
e zuut blas ōēt (Q039p Hoensbroek),
een grijs gezicht hebben:
hēēë haat ee grīēs gezich (Q039p Hoensbroek),
vaal uitzien:
Dit zegt men ook wel.
e zuut vāāl ōēt (Q039p Hoensbroek)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven plakken:
blieve plekke (Q039p Hoensbroek),
kleven:
klêven (Q039p Hoensbroek)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
(staon) blieve (Q039p Hoensbroek),
blieve (Q039p Hoensbroek),
wachten:
wachten (Q039p Hoensbroek),
zitten wachten:
zitte wachtte (Q039p Hoensbroek)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstɛnj (Q039p Hoensbroek)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
der bliksem (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
blits:
inne blits (Q039p Hoensbroek),
weerlicht:
wêêrleech (Q039p Hoensbroek)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|