e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloed, hoogtij vloed: vlo:t (Hoensbroek) vloed [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
vloeistof in de slijpbus essig: ęsęx (Hoensbroek) Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.] I-3
vloek vloek: vlok (Hoensbroek, ... ), vlook (Hoensbroek, ... ) een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloeken vloeken: vloeken (Hoensbroek), vlokken (Hoensbroek, ... ), vlooke (Hoensbroek, ... ) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloekje vloekje: vleuëksjke (Hoensbroek), vlukske (Hoensbroek) Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)] III-3-3
vloerplanken vloerpanken: vlūrplɛŋk (Hoensbroek) De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.] II-9
vloertegel plavuis: pləvy(3)̄s (Hoensbroek) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vlug vlot: flot (Hoensbroek) vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)] III-1-4
vlug lopen batteren: B.v. vier koame aa gebattere.  batter (Hoensbroek), de pas erin hebben: he hàd de pas drin (Hoensbroek), rennen: renne (Hoensbroek, ... ), vegen: vēēëge (Hoensbroek), B.v. en veeëge! (luid), (angst).  veeëge (Hoensbroek) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger hop: hǫp (Hoensbroek), ju-hup: jȳ høp (Hoensbroek) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10