33354 |
voergang in een dubbele stal |
gang:
gaŋk (Q039p Hoensbroek)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voer:
vōr (Q039p Hoensbroek)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
33054 |
voerman op de maaimachine |
aflegger:
āf˱lɛqǝr (Q039p Hoensbroek),
schobbenmaker:
schobbenmaker (Q039p Hoensbroek)
|
De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.]
I-4
|
34288 |
voerschep |
varkenspan:
vɛrkǝspan (Q039p Hoensbroek),
voerpan:
vōrpan (Q039p Hoensbroek)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
21134 |
voertuig |
gerij:
gǝręi̯ (Q039p Hoensbroek),
geveer:
gǝvē̜r (Q039p Hoensbroek),
wagel:
wagel (Q039p Hoensbroek)
|
Algemene benaming voor de vracht- en personenvoertuigen. [N 17, 15; N 17, 99; N G, 59; L 28, 24; monogr.] || de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
I-13, III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
vo:t (Q039p Hoensbroek),
voot (Q039p Hoensbroek)
|
een voet, (voeten) [ZND A2 (1940sq)] || Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25309 |
voet, maat van 0,28 m |
voet:
voot (Q039p Hoensbroek)
|
de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootgänger (Q039p Hoensbroek)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23604 |
voetgebeden |
voetgebeden:
vootgebeeëde (Q039p Hoensbroek)
|
De gebeden aan de voet van het altaar, de voetgebeden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24268 |
vogel, algemeen |
vogel (enk.):
voeëgel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
mv.
voeëgel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
vogel (mv.):
mv.
vuëgel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
vogel
III-4-1
|