18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
veurzichtig zien (Q039p Hoensbroek)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33175 |
vorentrekker |
aardappelshak:
ɛrpǝlshak (Q039p Hoensbroek)
|
Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.]
I-5
|
19712 |
vork |
fourchette:
veršèt (Q039p Hoensbroek)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
34611 |
vork van de wagen |
gaffel:
gafǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken die boven het asblok bevestigd zijn en waartussen aan de voorzijde de dissel is geplaatst. Deze balken maken deel uit van het voorstel van de langwagen. [N 17, 44b; N G, 70e; JG 1b; JG 1d]
I-13
|
24033 |
vormbewijs |
vormbriefje:
veurmbrifke (Q039p Hoensbroek),
vòrmbreefke (Q039p Hoensbroek)
|
Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24032 |
vormeling |
vormeling:
veurmeling (Q039p Hoensbroek),
vormeling (Q039p Hoensbroek)
|
Een vormeling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24031 |
vormen |
vormen:
veurmen (Q039p Hoensbroek),
vòrme (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)] || Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23343 |
vormsel |
vormsel:
veurmsel (Q039p Hoensbroek)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
het gevruur (Q039p Hoensbroek),
vriezen, het -:
⁄t vreeze (Q039p Hoensbroek)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29897 |
vorstpan |
verstpan:
vī̄ǝšpan (Q039p Hoensbroek),
vorstpan:
vø̜̜̄̄rstpan (Q039p Hoensbroek)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|