23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
weesgegroet (Q039p Hoensbroek)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23719 |
weesgegroetkralen |
gewone kralen:
geweun kralle (Q039p Hoensbroek)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
wɛx (Q039p Hoensbroek)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33698 |
weg over het erf |
hofpad:
hǭfpāt (Q039p Hoensbroek)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
weegwiezer (Q039p Hoensbroek)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
band:
bēǝnt (Q039p Hoensbroek),
beemd:
bęmt (Q039p Hoensbroek),
gras:
grās (Q039p Hoensbroek),
wei:
wē̜i̯ (Q039p Hoensbroek),
węi̯ (Q039p Hoensbroek)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
18902 |
weigerachtig |
niet doen:
neet doon (Q039p Hoensbroek)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
waas:
wās (Q039p Hoensbroek),
wei:
wei̯ (Q039p Hoensbroek),
węi̯ (Q039p Hoensbroek)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21790 |
welbespraakt zijn |
vlot spreken:
vlot spraêke (Q039p Hoensbroek)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelps:
gelpsj (Q039p Hoensbroek),
vlot (groeien):
ideosyncr.
vlot greuje (Q039p Hoensbroek)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|