25135 |
wervelwind |
draaiwind:
inne drīēëwingk (Q039p Hoensbroek),
wervelwind:
wirvelwindj (Q039p Hoensbroek)
|
wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
wethouder (Q039p Hoensbroek)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
slijpsteen:
šlīpštēǝ (Q039p Hoensbroek),
šlīpštęi̯n (Q039p Hoensbroek),
šlīǝpštē (Q039p Hoensbroek),
steen:
štē (Q039p Hoensbroek)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
25290 |
wicht, maat van 50 kilo |
50 kilo:
gewich v. 50 kilo maël (Q039p Hoensbroek)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 100 pond, dat is 50 kg [wicht]Wilt u bij de volgende inhoudsmaten aangeven of ze gelden voor vaste stoffen (bijv. graan, meel, etc.) of voor vloeistoffen (bijv. water, bier etc.) of voor allebei. [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
gewicht:
1000 gr.
gewicht (Q039p Hoensbroek)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gēǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
weeg (Q039p Hoensbroek)
|
wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
ledder:
lø̜dǝr (Q039p Hoensbroek),
vleugels/vleugelen:
vlȳgǝlǝ (Q039p Hoensbroek),
vlø̄gǝlǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
karrenrad:
karǝrāt (Q039p Hoensbroek),
rad:
rāt (Q039p Hoensbroek),
meervoud
rār (Q039p Hoensbroek)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
karrenband:
karǝbant (Q039p Hoensbroek)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|