e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winkel winkel: inne winkel drieëve (Hoensbroek), winkel (Hoensbroek, ... ), voeren  inne winkel veure (Hoensbroek) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkel drijven winkel drijven: inne winkel drieëve (Hoensbroek), winkel voeren: voeren  inne winkel veure (Hoensbroek) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winst voordeel: veurdeil (Hoensbroek), vuurdeel (Hoensbroek), winst: wins (Hoensbroek) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterkleren wintergoed: wingtergood (Hoensbroek), winterkleren: wingter kleier (Hoensbroek), winterklijer (Hoensbroek), wintjerkleijer (Hoensbroek), wintjerklèjer (Hoensbroek) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: wingterkuuëningsjke (Hoensbroek) winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1
winterwortelen moren: mōǝrǝ (Hoensbroek), mūǝrǝ (Hoensbroek), wintermoren: weŋtǝrmūǝrǝ (Hoensbroek) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip veer: vēr (Hoensbroek), wip: wep (Hoensbroek) Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20] I-11
wipneus wipneus: wipnaas (Hoensbroek, ... ), wipneusje: wipnèèske (Hoensbroek) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wispelturig huichelachtig: huîgelechtig (Hoensbroek), wispelturig: wispelturig (Hoensbroek) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] III-1-4
wisselen omruilen: umruule (Hoensbroek), omzetten: omzetten (Hoensbroek) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4