33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brēǝkǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
braggelsweer:
bragkels weer (Q039p Hoensbroek),
kwakkelweer:
kwagkele weer (Q039p Hoensbroek),
t weer staat te luimen]:
het weer is gekhet weer is aan ⁄t uddere (Q039p Hoensbroek),
het weer is wild (Q039p Hoensbroek),
onzîêker wêêr (Q039p Hoensbroek)
|
lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (Q039p Hoensbroek)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
24521 |
witte abeel |
canadas:
d’r kannedas (Q039p Hoensbroek),
kersenboom:
ideosyncr.
kersenboum (Q039p Hoensbroek),
witte canadas:
d’r witte kannedas (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)] || De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluiterskaas:
fluiters kiës (Q039p Hoensbroek)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
krullenmuts:
krollemutsj (Q039p Hoensbroek)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
mutsj (Q039p Hoensbroek)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
wilde klee:
weljǝ [klee] (Q039p Hoensbroek)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappesmoes:
kappesmoos (Q039p Hoensbroek),
wit moes:
wit moos (Q039p Hoensbroek),
witte kappes:
witte kappes (Q039p Hoensbroek)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkerstaartje:
akkerstertje (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
wipstaartje:
wipstertje (Q039p Hoensbroek)
|
kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|