18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
kernètje (Q039p Hoensbroek)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
muts:
mutsj (Q039p Hoensbroek)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
muts:
mutsj (Q039p Hoensbroek),
plooimuts:
plôêmutsj (Q039p Hoensbroek)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
krulmuts:
krulmutsj (Q039p Hoensbroek)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
vals haar:
valš hǭr (Q039p Hoensbroek)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
34195 |
witte vloed |
eiwit:
eiwit (Q039p Hoensbroek)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (Q039p Hoensbroek)
|
witte waterlelie [N 37 (1971)]
III-4-3
|
18867 |
woede |
giftig:
giftig (Q039p Hoensbroek)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (Q039p Hoensbroek),
woekerwinst:
woekerwinst (Q039p Hoensbroek)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)] || onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (Q039p Hoensbroek),
goonstig (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
gounstig (Q039p Hoensbroek),
woensdag:
woensdaag (Q039p Hoensbroek)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|