26622 |
zeven, builen |
builen:
byǝlǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b]
II-3
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeiveren (Q039p Hoensbroek),
zevere (Q039p Hoensbroek),
zéévere (Q039p Hoensbroek)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
21772 |
zich aanstellen |
zich aanstellen:
zich aa-sjtelle (Q039p Hoensbroek)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bedinke (Q039p Hoensbroek)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) in de ijzeren slaan:
en dǝ īzǝrǝ šlǭn (Q039p Hoensbroek)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19004 |
zich gedragen |
zich goed gedragen:
zich good gedrage (Q039p Hoensbroek)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
uit zijn slof schieten:
out ziene slòf scheete (Q039p Hoensbroek)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24047 |
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor |
naar de pastoor gaan:
noa d`r pesjtoeër goa (Q039p Hoensbroek),
ondertrouw:
onnertrouw (Q039p Hoensbroek),
zich aanschrijven:
zich loate aa-sjrieëve (Q039p Hoensbroek)
|
Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wenšǝlǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
jeneren (Q039p Hoensbroek),
sjeneren (Q039p Hoensbroek)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|