e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeven, builen builen: byǝlǝ (Hoensbroek) Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b] II-3
zeveren zeveren: zeiveren (Hoensbroek), zevere (Hoensbroek), zéévere (Hoensbroek) zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1
zich aanstellen zich aanstellen: zich aa-sjtelle (Hoensbroek) zich aanstellen [N 102 (1998)] III-3-1
zich bedenken zich bedenken: zich bedinke (Hoensbroek) van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)] III-1-4
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen (zich) in de ijzeren slaan: en dǝ īzǝrǝ šlǭn (Hoensbroek) [N 8, 75 en 79] I-9
zich gedragen zich goed gedragen: zich good gedrage (Hoensbroek) zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)] III-1-4
zich kwaad maken uit zijn slof schieten: out ziene slòf scheete (Hoensbroek) zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)] III-1-4
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor naar de pastoor gaan: noa d`r pesjtoeër goa (Hoensbroek), ondertrouw: onnertrouw (Hoensbroek), zich aanschrijven: zich loate aa-sjrieëve (Hoensbroek) Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)] III-3-3
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: wenšǝlǝ (Hoensbroek) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich schamen zich generen: jeneren (Hoensbroek), sjeneren (Hoensbroek) zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)] III-1-4