e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuur oprispen het zuurbranden hebben: het zōērbrenne hubbe (Hoensbroek), opkomen, het maagzuur komt mij op: maagzuur kumt mich op (Hoensbroek), opstoten, het zuur stoot mij op: t zoer sjtūūt mich op (Hoensbroek) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuurbes berberis: berberis (Hoensbroek), zuurbes: ideosyncr.  zoorbes (Hoensbroek) Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)] III-4-3
zuurkool zuurkool: zoerkool (Hoensbroek) zuurkool [ZND 08 (1925)] III-2-3
zwaaien met het wierookvat met het wierooksvat zwaaien: (mit) het wierooksvaat sjwajje (Hoensbroek) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwaar paard bels: bɛlš (Hoensbroek), bonk: boŋk (Hoensbroek) Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b] I-9
zwadkeerder, beugel beugel: bȳǝ.gǝl (Hoensbroek) De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.] I-3
zwager zwager: šwōͅgər (Hoensbroek) zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)] III-2-2
zwak en mager persoon smalbatser: inne sjmāāl betser (Hoensbroek), smalle remmel: inne sjmāāle remmel (Hoensbroek), smalle, een -: inne sjmāāle (Hoensbroek) zwak, tenger iemand [N 37 (1971)] III-1-1
zwak, slap zwak: šwāk (Hoensbroek) zwak [DC 02 (1932)] III-1-1
zwart pak zwart pak: sjwat pak (Hoensbroek), zjwart pak (Hoensbroek) pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] III-1-3