20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broeëlòf (Q039p Hoensbroek),
trouwfeest:
trouwfist (Q039p Hoensbroek)
|
de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
bruine hoos:
broēn haos (Q039p Hoensbroek),
bruine hoāze (Q039p Hoensbroek)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
byj (Q039p Hoensbroek),
een buuj (Q039p Hoensbroek),
schuil:
een sjoel (Q039p Hoensbroek)
|
bui, regen [ZND A2 (1940sq)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (Q039p Hoensbroek),
buk (Q039p Hoensbroek),
pens:
panš (Q039p Hoensbroek),
zak:
zak (Q039p Hoensbroek)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
bierton:
beerton (Q039p Hoensbroek),
pens:
pansj (Q039p Hoensbroek),
pens (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33886 |
buikkrampen |
koliek:
kǝlik (Q039p Hoensbroek)
|
Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.]
I-9
|
18095 |
buikpijn |
pijn in zijn buik:
pien i mínnə boek (Q039p Hoensbroek)
|
ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
18139 |
buil op het hoofd |
bult:
bult (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
knauw:
knoa (Q039p Hoensbroek),
knobbel:
knoebel (Q039p Hoensbroek)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33392 |
buitendeurtje van het varkenshok |
loopdeurtje:
lōpdȳrkǝ (Q039p Hoensbroek),
stalsdeur:
štals˱dȳr (Q039p Hoensbroek)
|
Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f]
I-6
|
21766 |
buitendorpse |
vreemde:
vreeëme (Q039p Hoensbroek),
vreemde lui:
vreeëmluuj (Q039p Hoensbroek)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die niet in hetzelfde dorp wonen als u? [vreemde] [N 102 (1998)]
III-3-1
|