e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darmen aarsdarm: āršdɛrm (Hoensbroek), āšdɛrm (Hoensbroek), dikke darm: dekǝdɛrm (Hoensbroek), kleine darm: %%meervoud%%  klęjn dɛrm (Hoensbroek), kromme darm: kromǝ dɛrm (Hoensbroek), puitdarm: putdɛrm (Hoensbroek), rechte darm: rɛxtǝ dɛrm (Hoensbroek) In dit lemma zijn ge√Ønventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.] II-1
darmen met worstvlees vullen worst vullen: [worst] vølǝn (Hoensbroek), worsten: wujstǝ (Hoensbroek) Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.] II-1
darmen schoonmaken darmen slijmen: [darmen] šlimǝ (Hoensbroek), slijmen: slimǝn (Hoensbroek) De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.] II-1
darmenbak bak: bak (Hoensbroek), buut: byt (Hoensbroek) Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.] II-1
darmvet buikvet: bukvɛt (Hoensbroek) Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.] II-1
dartel speels: špēls (Hoensbroek) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
das, sjaal sjaal: sjaal (Hoensbroek, ... ), sjal (Hoensbroek), sjerp: sjerp (Hoensbroek, ... ) das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld bindenspang: biendesjpang (Hoensbroek), dasspang: dassjpang (Hoensbroek, ... ), dasspang (Hoensbroek), spang: sjpang (Hoensbroek) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: daauw (Hoensbroek), dauw (Hoensbroek), dāūëw (Hoensbroek), domp: domp (Hoensbroek), nevel: nîêvel (Hoensbroek) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
dauw op vruchten dauw: ideosyncr.  douw (Hoensbroek), waas: was (Hoensbroek), ideosyncr.  waas (Hoensbroek) Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)] I-7