25435 |
darmen |
aarsdarm:
āršdɛrm (Q039p Hoensbroek),
āšdɛrm (Q039p Hoensbroek),
dikke darm:
dekǝdɛrm (Q039p Hoensbroek),
kleine darm:
%%meervoud%%
klęjn dɛrm (Q039p Hoensbroek),
kromme darm:
kromǝ dɛrm (Q039p Hoensbroek),
puitdarm:
putdɛrm (Q039p Hoensbroek),
rechte darm:
rɛxtǝ dɛrm (Q039p Hoensbroek)
|
In dit lemma zijn geïnventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.]
II-1
|
25453 |
darmen met worstvlees vullen |
worst vullen:
[worst] vølǝn (Q039p Hoensbroek),
worsten:
wujstǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.]
II-1
|
25452 |
darmen schoonmaken |
darmen slijmen:
[darmen] šlimǝ (Q039p Hoensbroek),
slijmen:
slimǝn (Q039p Hoensbroek)
|
De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.]
II-1
|
25439 |
darmenbak |
bak:
bak (Q039p Hoensbroek),
buut:
byt (Q039p Hoensbroek)
|
Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.]
II-1
|
21084 |
darmvet |
buikvet:
bukvɛt (Q039p Hoensbroek)
|
Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.]
II-1
|
33824 |
dartel |
speels:
špēls (Q039p Hoensbroek)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
sjaal:
sjaal (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
sjal (Q039p Hoensbroek),
sjerp:
sjerp (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
bindenspang:
biendesjpang (Q039p Hoensbroek),
dasspang:
dassjpang (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
dasspang (Q039p Hoensbroek),
spang:
sjpang (Q039p Hoensbroek)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
daauw (Q039p Hoensbroek),
dauw (Q039p Hoensbroek),
dāūëw (Q039p Hoensbroek),
domp:
domp (Q039p Hoensbroek),
nevel:
nîêvel (Q039p Hoensbroek)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
ideosyncr.
douw (Q039p Hoensbroek),
waas:
was (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
waas (Q039p Hoensbroek)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|