20441 |
dodenwake |
dodenwaak:
doedewoak (Q039p Hoensbroek),
dodenwacht:
doeëdewach (Q039p Hoensbroek)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (Q039p Hoensbroek)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21290 |
doen vechten |
aaneenhangen:
! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.
hiŋktər gansə wɛlt anɛ.ə (Q039p Hoensbroek),
aaneenmaken:
maktər gansə wɛlt anɛ.ə (Q039p Hoensbroek)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
dof (Q039p Hoensbroek),
gedempt:
gedemp geluud (Q039p Hoensbroek)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doefer (Q039p Hoensbroek)
|
een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kar (Q039p Hoensbroek)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18154 |
dokter |
dokter:
doktər (Q039p Hoensbroek)
|
arts [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kervel:
weljǝ kęrvǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18983 |
dom |
dom:
dôm (Q039p Hoensbroek),
inne dòm (Q039p Hoensbroek)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
predikheer:
preeëdichhieer (Q039p Hoensbroek),
preekheer:
preikhier (Q039p Hoensbroek)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|