e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dooier doren: dǭǝrǝ (Hoensbroek) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: doop (Hoensbroek, ... ) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbelofte doopbelofte: doopbeloften (Hoensbroek), dooëpbelofte (Hoensbroek) De doopbeloften zoals ze worden afgelegd door peter en meter. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopbewijs: het doop bewieës (Hoensbroek), doopbriefje: doopbrifke (Hoensbroek) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopdekentje doopdeken: deupdaeke (Hoensbroek), doopdoek: doopdook (Hoensbroek), duipdoak (Hoensbroek), döpdook (Hoensbroek), inne doopdook (Hoensbroek) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopgetuige bij de doop zijn: bi-j d`r doop zieë (Hoensbroek) Als doopgetuige aanwezig zijn [an doof joaë]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopjurkje doopkleed: doopkleed (Hoensbroek), dōpkleed (Hoensbroek), doopkleedje: deupkleidje (Hoensbroek), doapkleidje (Hoensbroek), doapkleitje (Hoensbroek), doopkleidje (Hoensbroek), doopkletje (Hoensbroek), döpkledje (Hoensbroek), də.pklɛtjə (Hoensbroek), ee doopklidje (Hoensbroek) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doopkaars doopkaars: doopkaas (Hoensbroek), dooëpkeeëts (Hoensbroek) De doopkaars. [N 96D (1989)] III-3-3
doopkapel doopkapel: de doopkapel (Hoensbroek) De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopmutsje doopmutsje: deupmutsjke (Hoensbroek), doapmutsjke (Hoensbroek), doapmutske (Hoensbroek), doopmutjke (Hoensbroek), dōpmutsjke (Hoensbroek), döpmutsjke (Hoensbroek), ee doopmutsjke (Hoensbroek) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2