e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopsel doop: doop (Hoensbroek, ... ) Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopsprei doopsprei: deupsprei (Hoensbroek), doapsprei (Hoensbroek) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopvont doopsteen: d`r doopsjtee (Hoensbroek), doopvont: də.pfont (Hoensbroek) doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopwater doopwater: deupwater (Hoensbroek), het doopwater (Hoensbroek) Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)] III-3-3
door elkaar, verward gemengen: gemônge (Hoensbroek), onverschillig: onverschillig (Hoensbroek, ... ), vermengd: vermengd (Hoensbroek) niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)] III-4-4
door water het lopen met schoeisel aan dabberen: dabberen (Hoensbroek), debbere (Hoensbroek), planzen: plansje (Hoensbroek) lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2
doordeweekse (werk)schort blauwe doekenscholk: blauwe-dooke-sjolk (Hoensbroek), cotonnade (fr.) scholk: katenake sjólk (Hoensbroek), doekenscholk: dokesjolk (Hoensbroek), werkscholk: wirk-sjôlk (Hoensbroek), wirkscholk (Hoensbroek), wirksjolk (Hoensbroek) schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
doordeweekse kleren oude kleren: ouw kleier (Hoensbroek), werkdaagskleren: werdes klijer (Hoensbroek), werdeskleijer (Hoensbroek), werdesklèjer (Hoensbroek), werkkleren: wirkklijer (Hoensbroek) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
doordeweekse muts muts: mutsj (Hoensbroek) muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor s zondags {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
doordrenken, nat maken nat maken: naat make (Hoensbroek), pletsen: pletche (Hoensbroek) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4