23998 |
doopsel |
doop:
doop (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20400 |
doopsprei |
doopsprei:
deupsprei (Q039p Hoensbroek),
doapsprei (Q039p Hoensbroek)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopsteen:
d`r doopsjtee (Q039p Hoensbroek),
doopvont:
də.pfont (Q039p Hoensbroek)
|
doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
doopwater:
deupwater (Q039p Hoensbroek),
het doopwater (Q039p Hoensbroek)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
gemengen:
gemônge (Q039p Hoensbroek),
onverschillig:
onverschillig (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
vermengd:
vermengd (Q039p Hoensbroek)
|
niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
dabberen:
dabberen (Q039p Hoensbroek),
debbere (Q039p Hoensbroek),
planzen:
plansje (Q039p Hoensbroek)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe doekenscholk:
blauwe-dooke-sjolk (Q039p Hoensbroek),
cotonnade (fr.) scholk:
katenake sjólk (Q039p Hoensbroek),
doekenscholk:
dokesjolk (Q039p Hoensbroek),
werkscholk:
wirk-sjôlk (Q039p Hoensbroek),
wirkscholk (Q039p Hoensbroek),
wirksjolk (Q039p Hoensbroek)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
oude kleren:
ouw kleier (Q039p Hoensbroek),
werkdaagskleren:
werdes klijer (Q039p Hoensbroek),
werdeskleijer (Q039p Hoensbroek),
werdesklèjer (Q039p Hoensbroek),
werkkleren:
wirkklijer (Q039p Hoensbroek)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18175 |
doordeweekse muts |
muts:
mutsj (Q039p Hoensbroek)
|
muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor s zondags {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
naat make (Q039p Hoensbroek),
pletsen:
pletche (Q039p Hoensbroek)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|