21448 |
afdingen |
afdoen:
aafdoeë (Q039p Hoensbroek),
afpingelen:
aafpingele (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
afpingelen (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
Note v.d. invuller (zie ná vraag 142):
aafpingele (Q039p Hoensbroek),
pingelen:
pingele (Q039p Hoensbroek),
sjacheren:
sjachere (Q039p Hoensbroek)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18381 |
afgesneden laars |
lage stevel:
lîêg stjtîêvele (Q039p Hoensbroek)
|
laars, afgesneden ~ [vlaglaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
af˲gǝzōkǝ [zeug] (Q039p Hoensbroek)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
23965 |
afgunst |
afgunst:
aafguns (Q039p Hoensbroek),
jaloezie (<fr.):
jaloezie (Q039p Hoensbroek)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
jaloers:
jelōēs (Q039p Hoensbroek),
sjloeës (Q039p Hoensbroek)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
pônny (Q039p Hoensbroek)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25397 |
afhuiden |
afdoen:
āfdōǝ (Q039p Hoensbroek),
afstropen:
āfštrø̜jpǝ (Q039p Hoensbroek),
villen:
vɛlǝn (Q039p Hoensbroek)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|
24920 |
afkalven |
afbrakkelen:
(aaf)bràkkele (Q039p Hoensbroek)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20528 |
afkoken |
groente kort koken:
greunte kortkoêke (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
komaf:
komaaf (Q039p Hoensbroek)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|