e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hars hars: ha‧əs (Hoepertingen), lijm: loejm (Hoepertingen), terpentijn: terpetijn (Hoepertingen) hars [ZND 01 (1922)] III-4-3
hart hart: hat (Hoepertingen, ... ) Dat woord kwam uit zijn hart. [ZND 04 (1924)] || hart [RND], [ZND 01 (1922)] III-1-1
harten in het kaartspel harten: hatte (Hoepertingen, ... ), hatte oeəs (Hoepertingen) Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
hartinfarct beslag: besloag (Hoepertingen) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] III-1-2
haten haten: haote (Hoepertingen), haoəte (Hoepertingen, ... ), haoəten (Hoepertingen), haoətə (Hoepertingen), owtə (Hoepertingen) Haten. [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hǭ.vǝr (Hoepertingen) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok hopper: hǫpǝl (Hoepertingen), hǫpǝr (Hoepertingen) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kī.s (Hoepertingen  [(meestal 1)]  ), onderslag: ǫndǝrslǭ.x (Hoepertingen) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
haverpletter pletteraar: plɛtǝrēǝr (Hoepertingen) Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250] II-3
haverzak musette: musette (Hoepertingen) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10