e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hazelaar hazelnotenstruik: haozelnuitenstroek (Hoepertingen), haoəzelnuiətestroek (Hoepertingen), hazenotenstruik: hauzenuiətestrook (Hoepertingen), notenstruik: noeutestrok (Hoepertingen, ... ), nøjtəstrowk (Hoepertingen) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazelnoot: haozelnuut (Hoepertingen), haoəzelnuiət (Hoepertingen), howzəlnøjt (Hoepertingen), hazenoot: hauzenuijət (Hoepertingen), noot: noeut (Hoepertingen), noeuten (Hoepertingen) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hebben hebben: høbə (Hoepertingen) hebben [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
hecht van een mes hecht: eͅi̯x (Hoepertingen), hei̯x (Hoepertingen), ɛjX (Hoepertingen) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1
heen en weer draaien draaien: dreije (Hoepertingen) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heer heer: hi.iər (Hoepertingen), prins: pri.ns (Hoepertingen) heer [RND] III-3-1
heerbroer heerbroer: hīrbry(3)̄r (Hoepertingen), herenbroer: hīrəbry(3)̄r (Hoepertingen) heerbroer [ZND 11 (1925)] III-2-2
heeroom herennonk: ē:jreͅnoͅnk (Hoepertingen) heeroom [ZND 11 (1925)] III-2-2
hees, schor hees: he:jəs (Hoepertingen), heeijesch (Hoepertingen), heeïjesch (Hoepertingen), heeəjəs (Hoepertingen), heeəs (Hoepertingen, ... ), heis (Hoepertingen) hees [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2
heet lopen heet lopen: hɛjt lő̜wpǝ (Hoepertingen) Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169] II-3