e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalverjuk kennef: kɛnǝf (Hoepertingen) Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f] I-11
kalverstal kalverstal: kalǝvǝr[stal] (Hoepertingen) De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b] I-6
kam kam: kamp (Hoepertingen), kamp - kem (Hoepertingen, ... ) kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kam, kammen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] III-1-3
kameel kameel: kameel (Hoepertingen) kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)] III-3-2
kammen kammen: kume (Hoepertingen), kømə (Hoepertingen), køͅmə (Hoepertingen), kəmmə (Hoepertingen), tanden: ta.n (Hoepertingen) De tanden van het aswiel in wind- en watermolen. De tanden van het aswiel zijn in het algemeen vervaardigd van een harde of taaie houtsoort. Verscheidene zegslieden vermelden dan ook het gebruik van beukehout. In de meeste watermolens was het (houten) rondsel aan het uiteinde van het staakijzer meestal vervangen door een (metalen) kamwiel. De benamingen voor de tanden van dit kamwiel zijn eveneens hieronder opgenomen. Zie ook het lemma ɛstavenɛ.' [N O, 11l; Vds 91; Vds 92; Jan 101; Coe 80; Coe 83; Grof 106; A 42A, 12] || kammen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kammen (ww.) [ZND A1 (1940sq)] II-3, III-1-3
kammen zetten tanden zetten: [tanden] zętǝ (Hoepertingen) Versleten houten kammen vervangen door nieuwe. [Grof 110] II-3
kanaal vaart: ən vōͅt (Hoepertingen) een vaart [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
kandelaar op het altaar kandelaar: keͅnjəleͅrs (Hoepertingen), kènjelers (Hoepertingen) De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)] III-3-3
kant kant: kānt (Hoepertingen) Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
kap aan de vlegelknuppel kap: kap (Hoepertingen) In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4