e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopje jatte (fr.): djads (Hoepertingen), djats (Hoepertingen, ... ), dsjats (Hoepertingen, ... ), tas: tas (Hoepertingen), tās (Hoepertingen), tasje: kleine tas  tejəskə (Hoepertingen) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || kopje, tas [ZND 28 (1938)] III-2-1
kopjeduikelen een hompelepeer maken: nən humpelepɛjər (Hoepertingen) hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] III-3-2
kopnet kopnet: kǫpnęt (Hoepertingen) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppel paar: pǫǝr (Hoepertingen) De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5] II-3
koppelen koppelen: koppele (Hoepertingen) koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 115 (2003)] III-2-2
koppelhaak, koppelketting trekel/trikkel: trī.kǝl (Hoepertingen) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppelteugel, koppelstang koppelijzer: koppelijzer (Hoepertingen), koppelketting: koppelketting (Hoepertingen) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig koppig: ook materiaal znd 28, 31  keəppig (Hoepertingen), køͅpig (Hoepertingen), køͅppig (Hoepertingen), kəpix (Hoepertingen), kəppig (Hoepertingen), kwaad: ook materiaal znd 28, 31  koeəd (Hoepertingen) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4
kopriem oogriem: ǫu̯xrīm (Hoepertingen) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] I-10
koptouw zeel: zɛi̯l (Hoepertingen) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11