e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koudvuur koudvuur: kaadvuur (Hoepertingen) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous: algemeen kous: koös (Hoepertingen), koəs (Hoepertingen), kuwəs (Hoepertingen) kous [ZND 01 (1922)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband kousband: ku.wsbant (Hoepertingen) kousenband [ZND 01 (1922)] III-1-3
kousenwol garen: gaon (Hoepertingen, ... ) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kū ̞o.tǝr (Hoepertingen), kǫu̯tǝr (Hoepertingen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag col (fr.): kul (Hoepertingen), kol: kol (Hoepertingen), kraag: kraog (Hoepertingen, ... ), kraəg (Hoepertingen), kroog (Hoepertingen), krowx (Hoepertingen) Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] II-7, III-1-3
kraaien, gezegd van de haan zingen: zei̯ŋǝ (Hoepertingen) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraaltjes parels: pja:lə (Hoepertingen), pareltjes: pjelkəs (Hoepertingen) kraaltjes [RND] III-3-2
kraambed kinderbed: znd 1 a-m; znd 1u, 135  kéjngərbèt (Hoepertingen, ... ) kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-2-2
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝn (Hoepertingen) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1