e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maalsluis maalsluis: mǫǝlslø̜ws (Hoepertingen) De vōōr het molenrad geplaatste sluis die het water doorlaat als men de molen in beweging wil zetten. Het woordtype kleine sluis (l 361, l 362, l 415, P 58, P 187, P 195, Q 71, Q 75, Q 77a, Q 79a) is terug te voeren op het feit dat de maalsluis over het algemeen kleiner is dan de wendsluis. Vgl. ook het lemma ɛwendsluisɛ.' [Vds 47; Jan 37; Coe 31; Grof 64] II-3
maalstoel stoel: stuǝl (Hoepertingen) Het stelsel van balken waarop de molenstenen rusten. Volgens Janssen (pag. 131) werd zoɛn maalstoel in watermolens vooral gebruikt in kleine molens, waar de stenen zich op de benedenverdieping bevonden.' [N O, 18u; Jan 254; Coe 232; Grof 260; monogr.; N O, 27b] II-3
maaltijd in de voormiddag negenureneten: het neige-oere eəten (Hoepertingen) de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)] III-2-3
maalvergunning geleidbrief: gǝlęjbrīǝf (Hoepertingen) In oorlogstijd was de molen een groot gedeelte van het jaar door middel van een loodzegeltje afgesloten. Wanneer er gemalen moest worden, moest de boer zorgen voor een maalvergunning. [Coe 298] II-3
maandag voor aswoensdag verloren maandag: verlore moandag (Hoepertingen) de naam voor de maandag vóór aswoensdag [N 112 (2006)] III-3-2
maansverduistering maaneclips: muwənəklips (Hoepertingen, ... ) eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
maanx maan: maon (Hoepertingen, ... ), moeən (Hoepertingen, ... ), moon (Hoepertingen, ... ), mu-ən (Hoepertingen, ... ) maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-4
maat houden bij het dorsen slaghouden: šlǭ.xhā (Hoepertingen) Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
madeliefje meiezoetje: -  meiezötje (Hoepertingen), meizoetje: męi̯ęzɛ̄tjǝ (Hoepertingen), mɛ̄ǝzyi̯tšǝ (Hoepertingen), -  meeəzuutsje (Hoepertingen) Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [ZND 40 (1942)] I-5, III-4-3
mager schraal: schraal (Hoepertingen) Mager (schrepel, schraal). [N 109 (2001)] III-1-1