20581 |
ontbijt |
caf, de -:
kaffie (P188p Hoepertingen),
morgenstond:
mərgənstond (P188p Hoepertingen)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
peeperkoek (P188p Hoepertingen),
pieəpərkoek (P188p Hoepertingen)
|
peperkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
18040 |
ontsteking |
zweer:
zweer (P188p Hoepertingen)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
kramikkig te been:
kramikkig te been zen (P188p Hoepertingen)
|
Onvast ter been (dazelig, los/zwak/ slecht te been, schravelachtig). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwei̯ (P188p Hoepertingen),
kwɛi̯ (P188p Hoepertingen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderwolk:
doͅndərwoͅlk (P188p Hoepertingen)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
oͅnwiər (P188p Hoepertingen)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
draaiachtig:
draaiachtig (P188p Hoepertingen),
dreiechtig (P188p Hoepertingen),
niet goed:
ni goed (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
ozze voader (P188p Hoepertingen)
|
Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17592 |
oog |
oog:
ougə (P188p Hoepertingen)
|
ogen [RND]
III-1-1
|