e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulerwten kikkererwten: kieͅkərēͅ.rtə (Hoepertingen) [Goossens 1b (1960)] I-7
peulvruchten afhalen draden afdoen: dryje oͅəfdyn (Hoepertingen), stropen: stroͅj‧pə (Hoepertingen) bonen afhalen [ZND 01 (1922)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)] III-2-3
peulvruchten doppen peulen: puələ (Hoepertingen) erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3
piekeren prakkiseren: heeje zit dowe te prakkezijre (Hoepertingen), speculeren: heje zit dao alted te spikeleeren (Hoepertingen), te spikkeleere (Hoepertingen) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] III-1-4
piepen tsjiepen: tšipǝ (Hoepertingen) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijl pijl: pijl (Hoepertingen) de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)] III-3-2
pijn pijn: pɛ:in (Hoepertingen), pɛjn (Hoepertingen) pijn [RND], [ZND 08 (1925)] III-1-2
pijnscheut kramp: kramp (Hoepertingen) Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)] III-1-2
pijpbeen pijpbeen: peǝpbei̯n (Hoepertingen) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul papillote (fr.): papiljot (Hoepertingen) Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)] III-1-1