e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pootgoed, pootaardappelen plantaardappelen: plãnt[aardappelen] (Hoepertingen), plantgoed: plā.nt˲gut (Hoepertingen), pootgoed: pou̯t˲gut (Hoepertingen) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5
pop pop: en poep (Hoepertingen), poep (Hoepertingen), kort  poep (Hoepertingen) Een pop. [ZND 40 (1942)] || pop [GTRP (1980-1995)] III-3-2
porselein porselein: porselein (Hoepertingen), pǫsǝlęjn (Hoepertingen) Verzamelnaam voor ceramische produkten die gebakken zijn uit porseleinaarde waar zekere bijvoegsels door zijn gemengd. Porselein kenmerkt zich door het feit dat het in tegenstelling tot bijvoorbeeld gleiswerk, fijn, wit en halfdoorschijnend is en een ongekleurd, sterk glimmend glazuur vertoont. [Wi 53; L 35, 78; N 20, 5; monogr.] II-8
portemonnee, beurs beurs: geldbeugel  bōͅs (Hoepertingen), blaas: studiebeurs  bloͅəs (Hoepertingen) een beurs [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
portret, foto portret (<fr.): petreet (Hoepertingen), portret (Hoepertingen) Portret. [ZND 40 (1942)] III-3-2
postbode facteur (fr.): faktøyər (Hoepertingen) postbode [RND] III-3-1
postelein postelein: posəlɛjn (Hoepertingen, ... ), poͅsəlēͅə.n (Hoepertingen) [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] I-7
poten planten: pla.ntǝ (Hoepertingen), plā.ntǝ (Hoepertingen), voeten: vyi̯t (Hoepertingen) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
potlood potlood: potlōt (Hoepertingen) Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)] III-3-1
potstal potstal: pǫt[stal] (Hoepertingen) Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.] I-6