e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schiefelbeen overbeen: (mv)  øi̯vǝrbei̯nkǝs (Hoepertingen) Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.] I-9
schieten schieten: skītə (Hoepertingen) schieten [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
schietgebed(je) schietgebed: schietgebed (Hoepertingen) Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)] III-3-3
schijf braadspek braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden  bruə (Hoepertingen) zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schijten kakken: kákǝ (Hoepertingen), schijten: sxē̜ǝ.tǝ (Hoepertingen) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schilmesje, aardappelmesje aardappelmesje: japəlmēͅskə (Hoepertingen) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel (plantje) schimmel: sxøməl (Hoepertingen) schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schip schip: e scheep twie scheepe (Hoepertingen), e scheijep twiej scheijepe (Hoepertingen), schējəp, twi‧j schēpə, klɛjn schēpkə (Hoepertingen), sxi.iəp (Hoepertingen), ə sxejəp, twī sxejəpə (Hoepertingen) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)], [ZND A2 (1940sq)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: Zelden.  sxepər (Hoepertingen) schipper [RND] III-3-1
schoen schudder: sxø̜dǝr (Hoepertingen) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3