30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
sxūrpapīr (P188p Hoepertingen),
zandpapier:
zantpapīr (P188p Hoepertingen)
|
Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-9
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
skyrpoǫt (P188p Hoepertingen),
sxȳrpuǫ.t (P188p Hoepertingen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
34117 |
scrotum |
beurs:
bǭ.s (P188p Hoepertingen)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34522 |
seksen |
gesekste (zelfst. gebr. volt. deelw.):
gǝsɛkstǝ (P188p Hoepertingen)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
seͅldərii̯ (P188p Hoepertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19778 |
sering |
lammerstaart:
-
lamme(r)staart (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
lammestat (P188p Hoepertingen)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
doek bet fronjels:
duk bə froͅnjəls (P188p Hoepertingen)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
seͅskə (P188p Hoepertingen)
|
sijs [ZND m]
III-4-1
|
17752 |
sik |
bokkenbaardje:
bokəbodjə (P188p Hoepertingen)
|
Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
sīkǝl (P188p Hoepertingen),
zikkel:
zī.kǝl (P188p Hoepertingen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|