e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verval slag: slǭx (Hoepertingen), val: va.l (Hoepertingen) Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73] II-3
verwend kindje bedorven jong: bədø͂.rvə jønk (Hoepertingen) bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)] III-2-2
vespers vespers (<lat.): də vɛ.əspərs (Hoepertingen), verspers (Hoepertingen) De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND] III-3-3
vest kamizool (<fr.): kaməzoͅl (Hoepertingen), ə kamisol (Hoepertingen) herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || wit vest (manskledingstuk waarin het horloge gedragen wordt) [ZND 08 (1925)] III-1-3
vestzakje maal van de kamizool (<fr.): moəl van də kaməzoͅl (Hoepertingen) vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3
vet te mesten vaars vette vaars: vɛtǝ vi̯as (Hoepertingen) [N 3A, 75c] I-11
veter staartel: statǝl (Hoepertingen) Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi] II-10
vetkoe vetbeest: vɛtbɛs (Hoepertingen) Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.] I-11
vetweide vetwei: vɛtwɛi̯ (Hoepertingen) Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.] I-8
vetweiden op de vetweide staan: ǫb ˱dǝ vɛtwɛi̯ støn (Hoepertingen) Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b] I-11