33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǭ.l (P188p Hoepertingen),
volle merre:
vǭl męrǝ (P188p Hoepertingen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
draden:
dryjə (P188p Hoepertingen),
ringen/randen:
reͅŋ (P188p Hoepertingen)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
draoge (P188p Hoepertingen),
draoogen (P188p Hoepertingen),
draoəgen (P188p Hoepertingen),
droͅ.gə (P188p Hoepertingen)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33848 |
draven |
draven:
drǭvǝ (P188p Hoepertingen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
draef (P188p Hoepertingen)
|
dreef [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33662 |
dries |
dries:
dris (P188p Hoepertingen),
galgendries:
galgǝndris (P188p Hoepertingen)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
koe bet drie demen:
kǫu̯ be drɛi̯ dømǝ (P188p Hoepertingen),
lamme uier:
lǫǝmǝn ø̄ǝr (P188p Hoepertingen)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
17939 |
driftig lopen |
kwaad lopen:
koad (P188p Hoepertingen)
|
Driftig lopen (giftig, gejaagd, kwaad). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (P188p Hoepertingen),
doͅp (P188p Hoepertingen),
/
dop (P188p Hoepertingen)
|
/ [SND (2006)] || Drijftol. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
dringelen:
drengele (P188p Hoepertingen),
dringen:
dreiŋə (P188p Hoepertingen)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|