e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3594
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geitestal geitestal: gēǝtǝ[stal] (Hoepertingen), gęi̯ǝtǝ[stal] (Hoepertingen) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek dwaas: dwaos (Hoepertingen) dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] III-1-4
geknield zitten knielen: kniele (Hoepertingen) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
geknotte wilg wijde: wei (Hoepertingen, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar gekruld haar: gekrold hauər (Hoepertingen), krullen: krollen (Hoepertingen) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: dje moet mer geld həme vər koene te betaole (Hoepertingen), dzje moet geld hubbe im te koenne betaəle (Hoepertingen), gae.ld (Hoepertingen), gelt (Hoepertingen), geͅlt (Hoepertingen, ... ), ich ben m en geld kwijət (Hoepertingen), ich ben mee geld kwijət (Hoepertingen), ich ben mijn geld kwijət (Hoepertingen), ich ben mə gɛəld kwijət (Hoepertingen), ik bən mən geled kwijəd (Hoepertingen) geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND A1 (1940sq)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1
gele kwikstaart geel kwikstaarteltje: giël kwikstetelke (Hoepertingen), kwikstaart: opgegeven naast: gele schrijver  kwikkelstaart (Hoepertingen) kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, gele [G 04 (1974)] III-4-1
gele lupine lupinen: lǝpīnǝ (Hoepertingen) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelezen mis leesmis: leesmès (Hoepertingen) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelijken (op) gelijken: geleəke (Hoepertingen), gelijəken (Hoepertingen, ... ) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4