e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haamkap kap: kap (Hoepertingen) Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.] I-10
haamkussen kussens: køsǝs (Hoepertingen) De met stro of paardehaar gevulde binnenbekleding van het haam die voorkomt dat de nek van het paard doorgeschaafd wordt. Zie ook lemma Kussenleder. Daar het twee kussens betreft, zijn veel opgaven in het meervoud. [JG 1a, 1b; N 13, 3; N 36, 15; monogr.] I-10
haamspanen haamspaan: hǭmspuon (Hoepertingen), haamspanen: hǭmspyø̜n (Hoepertingen), spanen: spǭnǝ (Hoepertingen) De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.] I-10
haan haan: hãǝn (Hoepertingen), hoǝn (Hoepertingen), hǫ.n (Hoepertingen), hǫǝn (Hoepertingen), hǭn (Hoepertingen), hǭǝ.n (Hoepertingen) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: et haoər krolle (Hoepertingen), het haar krollen (Hoepertingen), het hoeər krollen (Hoepertingen), huur (Hoepertingen), hət haor krollə (Hoepertingen), hət ho.ər krollen (Hoepertingen), uwər (Hoepertingen) haar [ZND 01 (1922)] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
haar in de war rattenkop (zn.): ik heb een rattenkop (Hoepertingen) Mijn haar zit in de war [Lk 06 (1956)] III-1-1
haarborstel haarborstel: hoarbossel (Hoepertingen) Haarborstel. Een borstel om de haren mee te kammen. [N 114 (2002)] III-1-3
haarcrème brillantine (fr.): [AN-uitspraak?]  briljantine (Hoepertingen) Haarcrème. Crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 114 (2002)] III-1-3
haarenkelen (zich) kappen: kapǝ (Hoepertingen), zijn enkel uiteen vallen: zənən ɛjnkəl owtɛjn vallə (Hoepertingen) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01 (1922)] I-9, III-1-2
haargetuig haargetuig: hǭǝrgǝtø̜̄.x (Hoepertingen) Het haargetuig is het gereedschap dat men bij het haren gebruikt, met name het haarspit, de haarhamer en het haarblok, en, bij het haren in het veld, de haargaffel(s). Soms zijn het haarspit en de haarhamer door een touw aan elkaar verbonden, en worden zo over de schouder gedragen. Het ene uiteinde van het touw zat aan het "oog" van het haarspit vast en het andere aan de steel van de hamer. [N 18, 85; JG 1a, 1b; add. uit N 18, 86, 87; A 4, 28e; L 20, 28e; R 3, 67; monogr.] I-3