e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverzak musette: musette (Hoepertingen) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
hazelaar hazelnotenstruik: haozelnuitenstroek (Hoepertingen), haoəzelnuiətestroek (Hoepertingen), hazenotenstruik: hauzenuiətestrook (Hoepertingen), notenstruik: noeutestrok (Hoepertingen, ... ), nøjtəstrowk (Hoepertingen) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazelnoot: haozelnuut (Hoepertingen), haoəzelnuiət (Hoepertingen), howzəlnøjt (Hoepertingen), hazenoot: hauzenuijət (Hoepertingen), noot: noeut (Hoepertingen), noeuten (Hoepertingen) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hebben hebben: høbə (Hoepertingen) hebben [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
hecht van een mes hecht: eͅi̯x (Hoepertingen), hei̯x (Hoepertingen), ɛjX (Hoepertingen) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1
heen en weer draaien draaien: dreije (Hoepertingen) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heer heer: hi.iər (Hoepertingen), prins: pri.ns (Hoepertingen) heer [RND] III-3-1
heerbroer heerbroer: hīrbry(3)̄r (Hoepertingen), herenbroer: hīrəbry(3)̄r (Hoepertingen) heerbroer [ZND 11 (1925)] III-2-2
heeroom herennonk: ē:jreͅnoͅnk (Hoepertingen) heeroom [ZND 11 (1925)] III-2-2
hees, schor hees: he:jəs (Hoepertingen), heeijesch (Hoepertingen), heeïjesch (Hoepertingen), heeəjəs (Hoepertingen), heeəs (Hoepertingen, ... ), heis (Hoepertingen) hees [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2