33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (P188p Hoepertingen)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
ǫu̯x (P188p Hoepertingen)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34654 |
kap van het rijtuig |
kap:
kap (P188p Hoepertingen)
|
Kap van het rijtuig. Deze kap kan bij de meeste rijtuigen opengeklapt worden. [N 101, 15]
I-13
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kapelaan (P188p Hoepertingen),
kapøelaoən (P188p Hoepertingen),
keploeən (P188p Hoepertingen)
|
Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapelletje:
kapelleke (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
kappeleke (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18691 |
kapotjas |
kapot (<fr.):
soldatenjas
kapoͅt (P188p Hoepertingen)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (P188p Hoepertingen)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21760 |
kar |
kar:
kē̜ǝr (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
ōͅt (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
caractre (fr.):
karaktière (P188p Hoepertingen),
karaktère (P188p Hoepertingen),
karaktɛjər (P188p Hoepertingen)
|
aard (karakter) [ZND 01 (1922)] || een aard [ZND A1 (1940sq)] || karakter [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
bo.tjǝrmę.lǝk (P188p Hoepertingen),
boi̯tǝrmē.lǝk (P188p Hoepertingen),
botermelk (P188p Hoepertingen),
botǝrmɛlǝk (P188p Hoepertingen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|