33660 |
beemd |
beemd:
bɛm (P188p Hoepertingen),
meers:
mi̯ø̄s (P188p Hoepertingen)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
26387 |
beemden |
beemden:
bɛm (P188p Hoepertingen)
|
Aan de beek grenzende, vlakke en waterrijke stukken land. [Coe 46; Grof 42]
II-3
|
17771 |
been |
been:
bein (P188p Hoepertingen),
bɛjən (P188p Hoepertingen)
|
been [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bein (P188p Hoepertingen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
been (mv.):
znd 21, 009c
bein (P188p Hoepertingen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(het) zakt door:
zak˱ dǫu̯.ǝr (P188p Hoepertingen)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
20933 |
beet |
slijt:
slɛjǝt (P188p Hoepertingen)
|
De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o]
II-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
kwakkel:
kwakəl (P188p Hoepertingen)
|
onbepaalde kleine hoeveelheid (kwakkel) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
18536 |
bef |
zeverlap:
ze:vərlap (P188p Hoepertingen)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
behebbelijk:
bəhəbələk (P188p Hoepertingen),
hebbelijk:
həbələk (P188p Hoepertingen)
|
begerig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|