e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krioelen krioelen: krioele (Hoepertingen) Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)] III-1-2
kroep kroep: krop (Hoepertingen, ... ) Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)] III-1-2
kroeshaar kroezelhaar: kroezelhoar (Hoepertingen) Kroeshaar (kroezelen, kroezelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1
kroken rullen: rø̜lǝ (Hoepertingen) Voor paarden bestemde haver grof malen. Wanneer in de molen geen haverpletter aanwezig was, werd haver die bedoeld was als veevoeder, grof gemalen. Deze bewerking werd kroken genoemd - Groffils, pag. 219. [Grof 253] II-3
krommen, ombuigen buigen: beuge (Hoepertingen), ombuigen: eumbeuge (Hoepertingen) Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2
kroon kroon: ənə kroun (Hoepertingen) een kroon [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
kroonkandelaar, luster luster: lystər (Hoepertingen) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kroonluchter luster: luster (Hoepertingen, ... ) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3
kruidnagel groffelnagel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10  grøͅxəlni‧jgəl (Hoepertingen) een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)] III-2-3
kruien varen: vǭrǝn (Hoepertingen), vervaren: vǝrvērǝn (Hoepertingen), zaten: zātǝ (Hoepertingen) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13