32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) strooien/strouwen:
strǫǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
26443 |
kunststeen |
kunststeen:
kønsstɛjn (P188p Hoepertingen)
|
Nagemaakte, gegoten molensteen. De kunststeen is harder dan de natuursteen en vergt niet zoveel onderhoud. Als grondstof voor de kunststeen kunnen diverse steensoorten als carborundum, kwarts en amaril gebruikt worden. Het materiaal wordt gebroken, gesorteerd op fijnheid en met een speciale cement of kit in de gewenste vorm gegoten of geperst. Evenals de Franse steen bestaat de kunststeen uit twee lagen, een ballastlaag en een maallaag van ongeveer 15 cm waarin al kerven gegoten zijn met daartussen een zachtere vulling in een andere kleur. [N O, 17g; N O, 17f; Vds 185; Jan 175; Coe 118; Grof 140]
II-3
|
19863 |
kussen |
kussen:
kø̜sǝ (P188p Hoepertingen)
|
Een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Het kussen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Zie ook afb. 75 en de toelichting bij het lemma ɛsteenɛ. Vanderspickken maakt in de lemmata ɛpan-kussenɛ (Vds 72) en ɛpan-kasseiɛ (Vds 87) geen onderscheid tussen een arduinen steen of een metalen kussen. De opgaven uit het materiaal die specifiek verwijzen naar een steen zijn overgeplaatst naar het lemma ɛsteenɛ.' [Vds 87]
II-3
|
19632 |
kussensloop |
kussenkleed:
kø̄səklēt (P188p Hoepertingen),
overtreksel:
øvərtreͅksəl (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen),
overworm:
oͅu̯ərwørm (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || hoofdsloop [ZND 27 (1938)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
33842 |
kwaadaardig roepen |
junkeren:
jyŋkǝrǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
19314 |
kwaadspreekster |
babbelwijf:
babbelwijef (P188p Hoepertingen),
babbelwijf (P188p Hoepertingen),
kwaaitong:
kootaung (P188p Hoepertingen),
kwao tong (P188p Hoepertingen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadtong:
kūwətoͅŋ (P188p Hoepertingen)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
koal (P188p Hoepertingen)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18156 |
kwakzalver |
wonderdokter:
wonderdoktoor (P188p Hoepertingen)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19104 |
kwalijk nemen |
het kwaad opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
kaoət (opgenaomen) (P188p Hoepertingen),
koeəd (opgenoumen) (P188p Hoepertingen),
kwaod (opgenomen) (P188p Hoepertingen),
het kwalijk opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
koolək (opgenaume) (P188p Hoepertingen)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|