19485 |
lampenpit |
wiek:
wīk (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21578 |
land |
land:
la:nt (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
laand (P188p Hoepertingen),
land (P188p Hoepertingen)
|
land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (P188p Hoepertingen)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
33640 |
landerijen |
labeur:
labø̄ǝr (P188p Hoepertingen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (P188p Hoepertingen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
strejk (P188p Hoepertingen)
|
streek [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
laank lieəven (P188p Hoepertingen),
lang leəven (P188p Hoepertingen),
lank levə (P188p Hoepertingen),
lank leəvə (P188p Hoepertingen)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
34614 |
langboom van de wagen |
langwagel:
lā.ŋkwǭ.gǝl (P188p Hoepertingen)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
laŋ bruk (P188p Hoepertingen)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
kapstok:
kapstok (P188p Hoepertingen),
lange neus:
lang naas (P188p Hoepertingen),
lang noas (P188p Hoepertingen),
lange snuit:
lang snouwet (P188p Hoepertingen),
lange tromp:
lang troemp (P188p Hoepertingen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|