23613 |
leerrede |
homilie (<gr.):
homilie (P188p Hoepertingen)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30861 |
leest |
leest:
les (P188p Hoepertingen),
lę̄ǝs (P188p Hoepertingen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
een ljoeəf (P188p Hoepertingen),
ene lEh(ii)(w) (P188p Hoepertingen),
enne jloəf (P188p Hoepertingen),
inne liooəf (P188p Hoepertingen),
ljuwəf (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
ən luufed (P188p Hoepertingen),
ɛnnə ljoof (P188p Hoepertingen)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
gaapmuiltje:
-
gaopmuiəlkes (P188p Hoepertingen),
goapmuilkes (P188p Hoepertingen)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
33883 |
leewater |
leewater:
lęi̯wętǝr (P188p Hoepertingen),
veulensziekte:
vøi̯lǝsziktǝ (P188p Hoepertingen)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
34067 |
lege eerste koe |
muntige koe:
mø̄ntǝgǝ [koe] (P188p Hoepertingen)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
17815 |
leggen |
leggen:
laegə (P188p Hoepertingen),
legə (P188p Hoepertingen)
|
leggen [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
29060 |
legger |
ligger:
ligǝr (P188p Hoepertingen)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
nest:
nęi̯s (P188p Hoepertingen)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
leie (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|