e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loodzegeltje koordje bet lood: kjø̜tsǝ bę lő̜wt (Hoepertingen) Loodzegeltje waarmee de molen in oorlogstijd afgesloten werd. Zie ook het lemma ɛmaalvergunningɛ.' [Grof 297] II-3
loof van de bieten afplukken bladeren: blǭǝrǝ (Hoepertingen) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
looien vetten: vętǝ (Hoepertingen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loop van een geweer loop: de laup v. e. geweeər (Hoepertingen), de loap vanne geweer (Hoepertingen), de loop van ə gewier (Hoepertingen), de loup van e geweeər (Hoepertingen) De loop van een geweer [ZND 30 (1939)] III-3-1
loops lopig: løi̯pəx (Hoepertingen), ritsig: ritsex (Hoepertingen) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loͅwt (Hoepertingen), scheut: schuuət (Hoepertingen) loot [ZND 01 (1922)] III-4-3
lopen lopen: looəpe (Hoepertingen), loupen (Hoepertingen), lowpə (Hoepertingen), lŏŏpen (Hoepertingen), lǫu̯pǝ (Hoepertingen) lopen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9, III-1-2
loper aandrijfsteen: ǭǝndręǝfstɛjn (Hoepertingen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
losse linnen halsboord losse col (fr.): loͅsə koͅl (Hoepertingen) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse manchet manchet: məšet (Hoepertingen) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3