25930 |
loodzegeltje |
koordje bet lood:
kjø̜tsǝ bę lő̜wt (P188p Hoepertingen)
|
Loodzegeltje waarmee de molen in oorlogstijd afgesloten werd. Zie ook het lemma ɛmaalvergunningɛ.' [Grof 297]
II-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blǭǝrǝ (P188p Hoepertingen)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30795 |
looien |
vetten:
vętǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
de laup v. e. geweeər (P188p Hoepertingen),
de loap vanne geweer (P188p Hoepertingen),
de loop van ə gewier (P188p Hoepertingen),
de loup van e geweeər (P188p Hoepertingen)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
lopig:
løi̯pəx (P188p Hoepertingen),
ritsig:
ritsex (P188p Hoepertingen)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loͅwt (P188p Hoepertingen),
scheut:
schuuət (P188p Hoepertingen)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
looəpe (P188p Hoepertingen),
loupen (P188p Hoepertingen),
lowpə (P188p Hoepertingen),
lŏŏpen (P188p Hoepertingen),
lǫu̯pǝ (P188p Hoepertingen)
|
lopen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
aandrijfsteen:
ǭǝndręǝfstɛjn (P188p Hoepertingen)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
losse col (fr.):
loͅsə koͅl (P188p Hoepertingen)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
məšet (P188p Hoepertingen)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|