18235 |
medaillon |
medaille:
ən goo medaoəle (P188p Hoepertingen)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
compasse (P188p Hoepertingen)
|
medelijden [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
18161 |
medicijn |
medicament:
medicament (P188p Hoepertingen)
|
Medicijn, geneesmiddel (geneesmiddel, medicijn, medicament, (pillen)) [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17849 |
meegaan |
meegaan:
mi.go.ən (P188p Hoepertingen),
meegaan bet:
dan gunəvə bə ux mijə (P188p Hoepertingen)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
21038 |
meel |
meel:
miɛl (P188p Hoepertingen),
mēǝl (P188p Hoepertingen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26459 |
meeljagers |
ijzertjes:
ęǝzǝrkǝs (P188p Hoepertingen),
meenemers:
mīǝnɛjmǝrs (P188p Hoepertingen)
|
De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
made:
moə (P188p Hoepertingen)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pęǝp (P188p Hoepertingen)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
made:
moə (P188p Hoepertingen)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
26621 |
meelwormen |
meelwormen:
mēǝlwø̜rm (P188p Hoepertingen)
|
Kevers waarvan het masker meelworm heet en in meel, graan en brood leeft. Zie ook de lemmata ɛmeelwormɛ en ɛbakkerstorɛ in wld II.1, pag. 64. Volgens de invuller uit P 176 werden de meelwormen niet altijd als een plaag beschouwd. Vroeger werden ze zelfs met behulp van beenmerg gekweekt. Meelwormen zijn immers een geliefd vogelvoer -Groffils, pag. 173.' [Grof 181]
II-3
|