22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (P188p Hoepertingen)
|
iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26400 |
naaf |
dom:
dum (P188p Hoepertingen),
trommel:
trumǝl (P188p Hoepertingen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84]
I-13, II-3
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (P188p Hoepertingen)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
lappen:
lapǝ (P188p Hoepertingen),
naaien:
nē̜ǝ (P188p Hoepertingen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
najōws (P188p Hoepertingen)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
28734 |
naaiwerk |
lapwerk:
lapwɛrk (P188p Hoepertingen)
|
Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
blout (P188p Hoepertingen),
moedernaaks:
moiərnoks (P188p Hoepertingen),
mu:jərnoks (P188p Hoepertingen),
naaks:
noks (P188p Hoepertingen)
|
bloot [ZND A2 (1940sq)] || moedernaakt (naakt) [ZND 11 (1925)] || Naakt, moedernaakt. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naalde:
nol (P188p Hoepertingen),
nǫl (P188p Hoepertingen)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23529 |
naar de mis gaan |
naar de mis gaan:
neu de mès goan (P188p Hoepertingen)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯ǝ (P188p Hoepertingen),
naar de bok gaan:
nø̄ dǝ bok gon (P188p Hoepertingen)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|