e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nestverlater vlug: vluk (Hoepertingen), vlugge jong: vløge joeng (Hoepertingen) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neteldoek zaandoek: zowęndok (Hoepertingen) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus neus: no.əs (Hoepertingen), nowəs (Hoepertingen) Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] || Zijn neus snuiten. [ZND 07 (1924)] III-1-1
neus (spotnamen) snuit: lang snouwet (Hoepertingen), snoat (Hoepertingen) een lange neus [ZND 39 (1942)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] III-1-1
neusgaten neuskotten: noaskoeter (Hoepertingen) Neusgaten (neuskoeten, -luiken). [N 109 (2001)] III-1-1
neusklem praam: prǫǝm (Hoepertingen) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem snuitband: snǭǝ.t˱bant (Hoepertingen) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring tromp: trump (Hoepertingen) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleuger: noasvleuger (Hoepertingen) Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)] III-1-1
nicht nicht: nicht (Hoepertingen), niech (Hoepertingen), nīējch (Hoepertingen) nicht [ZND 11 (1925)] || nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)] III-2-2