17698 |
nier |
nier:
nīr (P188p Hoepertingen)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
34153 |
niet behouden |
herlopen:
hǝrlǫu̯pǝ (P188p Hoepertingen)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
møu̯ntǝx (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
26280 |
niet in elkaar grijpen |
de kam is niet goed:
dǝ kamp es nī gūt (P188p Hoepertingen)
|
Gezegd van kammen en staven, respectievelijk raderen die niet goed in elkaar grijpen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛin elkaar grijpenɛ.' [Jan 114; Coe 88; Grof 111]
II-3
|
21104 |
niet lekker vinden |
niet eten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
eet (P188p Hoepertingen),
niet willen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
wil (P188p Hoepertingen)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
gapen:
goape (P188p Hoepertingen)
|
Nieuwsgierig kijken (gapen, curieus kijken, spitsmoelen) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
ni:stə (P188p Hoepertingen)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
ijwortel:
chəl} ɛjəwotəls (P188p Hoepertingen),
eewortel (P188p Hoepertingen),
eiəwottel (P188p Hoepertingen),
ēͅiwotəl (P188p Hoepertingen)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
das niks jaad (P188p Hoepertingen)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kiekje:
kikskǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 40a]
I-12
|