e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pas uit het ei gekomen kipje kiekje: kikskǝ (Hoepertingen) [N 19, 40b] I-12
pasen pasen: pôsche valt louət (Hoepertingen) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3
pasgeboren kalf nuchter kalfje: nøu̯.xtǝr [kalfje] (Hoepertingen) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pasklaar in de mik: ęn dǝ mek (Hoepertingen) Gezegd van een kledingstuk wanneer het zo ver klaar is dat men het kan komen passen. [N 62, 8; MW] II-7
passement galon: galon (Hoepertingen) Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW] II-7
passen goed mikken: het mik guwt (Hoepertingen), mikken: mikke (Hoepertingen) Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)] III-1-3
pastoor pastoor (<lat.): pəstuur (Hoepertingen), m  də pəsto:ər (Hoepertingen) pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Hoepertingen) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): poͅ.ətər (Hoepertingen) pater [RND] III-3-3
patroon, dessin dessin: døsaj (Hoepertingen) Het voorbeeld op de patroontekening waarnaar geweven wordt, maar ook het resultaat daarvan in de stof, de tekening die daarin te voorschijn treedt. [N 62, 74a; N 62, 71c; MW] II-7