34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
goele:
gūlǝ (P188p Hoepertingen)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
sjtiep, sjtiep:
štīp, štīp (P188p Hoepertingen),
tok, tok:
tøk, tøk (P188p Hoepertingen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
ts, ts:
ts, ts (P188p Hoepertingen)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
pietje:
pī.tjǝ (P188p Hoepertingen),
pietsje, pietsje:
pītšǝ, pītšǝ (P188p Hoepertingen),
tsjiep, tsjiep:
tšip, tšip (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (P188p Hoepertingen)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lieme:
limǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
liemen:
limǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruren (P188p Hoepertingen)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roesel:
ps. omgespeld volgens Frings.
roͅsəl (P188p Hoepertingen)
|
roest [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|