23722 |
rozenkransgebed |
rozenkrans:
rozekrans (P188p Hoepertingen)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17767 |
rug |
rug:
pein in de rug (P188p Hoepertingen),
pein ən menne ruk (P188p Hoepertingen),
pijn in den rəg (P188p Hoepertingen),
pijn mennen ruək (P188p Hoepertingen),
pyn in myne rok (P188p Hoepertingen),
ruek (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
ruk (P188p Hoepertingen),
ryk (P188p Hoepertingen),
rəg (P188p Hoepertingen),
rək (P188p Hoepertingen),
rugstrang:
rø̜kstrā.ŋk (P188p Hoepertingen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND 06 (1924)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (P188p Hoepertingen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
paternoster:
pattenoster (P188p Hoepertingen)
|
Ruggegraat (ruggestrank, rozenkrans). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21094 |
rugstuk |
rugstuk:
rug
røͅkstøͅkə (P188p Hoepertingen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
21936 |
ruien |
ruiven:
rouven (P188p Hoepertingen)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rikke (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen),
rikken (P188p Hoepertingen)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
mangele (P188p Hoepertingen),
mangelen (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
wille ve eens mangele (P188p Hoepertingen),
wille ve ins mangele (P188p Hoepertingen),
Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.
maŋələ (P188p Hoepertingen),
verwisselen:
wille ve ins verwissele (P188p Hoepertingen)
|
het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Mangelen. [ZND A1 (1940sq)] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜̄n (P188p Hoepertingen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeke (P188p Hoepertingen),
koeken (P188p Hoepertingen),
kūkən uəs (P188p Hoepertingen)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|